Het is van oudsher
een gespannen relatie: die van de kerk en de staat. Wie de kerkgeschiedenis
langsgaat, kan een spoor van gebeurtenissen ontdekken waarbij de bakens werden
verzet. De ene keer ten gunste van de invloed van de kerk op staat en
samenleving. Maar dan weer de omgekeerde beweging, waarbij de kerk met haar
boodschap werd terugverwezen of zich terugtrok naar een eigen domein. In dit
artikel zoeken we een antwoord op de vraag hoe de Bijbel zelf ons hierin
leiding geeft en wordt een kleine aanzet gegeven tot nadenken over de vorm
waarin de kerk haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de staat kan nemen.
In Amsterdam is een klein straatje te vinden met de
intrigerende naam ‘Mozes en Aäronstraat’. Het is de straat die planologisch
gezien kerk en staat gescheiden houdt. Aan de ene kant is het paleis op de Dam
te vinden, oorspronkelijk het stadhuis van Amsterdam. Aan de overkant van de
straat bevindt zich de monumentale Nieuwe Kerk. Wat de herkomst is van de
benaming ‘Mozes en Aäronstraat’ is onduidelijk. Maar dat dit straatje zo heet,
heeft ongetwijfeld te maken met haar ligging. Mozes en Aäron staan hier voor respectievelijk
de bestuurlijke en de religieuze macht. Daarbij wordt Mozes gezien als de
oppermagistraat: de leider van het volk Israël. Aäron vertegenwoordigt als
hogepriester het geestelijke.
Deze straat kan dienen als symbool voor de verhouding
tussen kerk en staat. Ze staan als twee grootheden vlak naast elkaar. En sinds
de straat autovrij is gemaakt, was oversteken nooit zo gemakkelijk. Tegelijk
zijn het wel twee duidelijk onderscheiden grootheden, die niet automatisch
raakvlakken hebben. Zie hier het spanningsveld waar dit artikel over gaat.
Nederlandse context
In de rubriek Woordwerk moet het Woord aan het woord
komen. Voor dat gebeurt, acht ik het echter van belang te wijzen op de wijze
waarop juist bij dit onderwerp Gods Woord ter sprake wordt gebracht. Wie zoekt
naar het Bijbelse spreken over de verhouding tussen kerk en politieke macht,
zal zich rekenschap moeten geven van de context waarin de Bijbel spreekt
enerzijds én de context waarin de lezer zelf staat anderzijds.
Dat laatste is in dit artikel de context van de
Nederlandse constitutionele monarchie. Dat is een moeilijk woord voor de manier
waarop ons land bestuurd wordt: er is een koning, maar zijn macht is beperkt.
De grondwet (constitutie) regelt dat naast hem andere ambten hun eigen
bevoegdheden hebben. Dan komt dus de democratie in beeld: de regering met
tegenover haar de controlerende macht van de Tweede en Eerste kamer en de
burgemeesters en wethouders met tegenover zich de gemeenteraden.
De Bijbelse context is - zoals we nog zullen zien - een
geheel andere. Het is dan ook niet geoorloofd om klakkeloos Bijbelteksten over
te plaatsen van toen naar nu. Dat betekent niet dat er niets te zeggen zou zijn
over de rol die de kerk speelt ten opzichte van de overheid.
Bijbelse context
In het Oude Testament lezen we hoe de Heere God het volk
Israël in het beloofde land Kanaän brengt. Onderweg gaf Hij haar wetten en
instellingen. Zo zou Israël Zijn volk zijn en gezegend worden. Wie zich aan
Gods geboden hield, erkende Hem daarmee als Koning.
Een tijdlang woonden de twaalf stammen zo in Kanaän.
Richters moesten er komen op momenten dat het volk wegdwaalde bij de regels,
waarmee God hen een goed en gezegend leven gunde. Totdat Israël gaat vragen om
een aardse koning (1 Sam. 8). De HEERE stemt bij monde van de profeet Samuël toe,
maar met de uitleg daarbij: ‘want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben
zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn.’ Vervolgens ontvangt
Israël in Saul een koning, die als illustratie daarvan geldt. In Sauls
koningschap wordt zichtbaar hoe het met invloedrijke koning en machthebbers
gaat. Saul kan de weelde van de macht niet dragen. Hij gaat vergeet al meer dat
de HEERE hem gezalfd heeft tot koning. Daarmee vergeet hij de hemelse Koning en
diens wetten en oefent zijn macht uit naar eigen inzicht.
Toch is het de HEERE God zelf die dan in David een koning
geeft, wiens koningschap zal bestaan tot in eeuwigheid (2 Sam. 7). David is de
man naar Gods hart. Uit zijn nageslacht zal de Messias geboren worden. Dat wil
juist niet zeggen dat David en de koningen die uit Hem voortkomen carte blanche
krijgen. Zij krijgen macht het volk van God te besturen, maar daarmee ook de
heilige taak hen te bewaren bij Gods Woord. De Bijbelboeken Koningen en
Kronieken laten zien dat vaker verkeerd gaat dan goed.
Profetisch spreken
Waar de Richters in de tijd voor de koningen in Israël optreden
als gezanten van God die orde op zaken stellen, daar is die rol tijdens het
koningschap weggelegd voor de profeten. Zij vormen telkens weer de stoorzenders
voor koningen en maatschappij. Soms gaat het om zondig handelen in de
privésfeer van de koning, zoals ten tijde van Elia. En David krijgt na de moord
op Uria en het zich toe-eigenen van Bathseba tot zijn vrouw bezoek van de
profeet Natan. Vaker gaat om de wijze waarop de koning het volk leiding geeft. Naarmate
het geestelijk verval in Israël groter wordt en de ballingschap als oordeel van
God dichterbij komt, klinkt de profetische stem steeds luider.
Jezus: profeet en
koning
Opvallend is de manier waarop in het Nieuwe Testament
Jezus positie inneemt tegenover de overheden van dat moment. Enerzijds erkent
Hij hun gezag. Wanneer Hem de vraag wordt gesteld of het voor een Jood
geoorloofd is belasting te betalen aan de keizer, antwoordt Hij dat men de
keizer moet geven wat van hem is, en aan God wat Hem toekomt (Matth.22:21). En
wanneer Hij gevangen genomen is en voor Pilatus staat, erkent Hij diens gezag
als van God gegeven (Joh.19:11).
Anderzijds spreekt ook Jezus profetisch tegen de
overheden. In Lukas 13:31-32 waarschuwen de Farizeeën Jezus dat Herodes Hem wil
doden. Daarop stuurt Jezus hen naar Herodes toe met de boodschap: ‘Ik drijf
demonen uit en verricht genezingen, vandaag en morgen, en op de derde dag word
Ik voleindigd.’ Daarmee geeft Hij aan dat Hij zijn werk niet zal staken, nu
Herodes (en/of de Farizeeën?) Hem daartoe willen dwingen. Zijn werk moet
doorgaan en de machthebbers kunnen en mogen dat niet dwarsbomen.
Jezus ziet zich als Zoon van God ook gesteld tegenover de
machthebbers. De tekst waarmee Hij Pilatus’ gezag erkent, is tegelijk ook de
tekst waarmee Hij spreekt over een hoger gezag, nl. het goddelijke. Jezus zelf is
daarvan de belichaming, wanneer Hij zieken geneest, duivelen uitwerpt en doden
opwekt. En wanneer de tempelwacht Hem gevangen neemt, laat Hij die macht en
kracht merken, door hen achterover te werpen, alvorens Hij zich laat vastbinden
(Joh. 18:6).
Een Koninkrijk niet
van deze wereld
Zowel in het oude als het nieuwe testament gaat het om de
komst en doorbraak van Gods Koninkrijk. Dat Koninkrijk blijkt geen zichtbaar
Koninkrijk in deze wereld te zijn, met staatsgrenzen en machthebbers op de
troon. De aanvankelijke waarschuwing aan Israël dat het geen koning moet
begeren, is daar een sprekend teken van. Ook in de brieven van het Nieuwe
Testament wordt de macht van de overheid gerelativeerd. Zo schrijft Paulus dat
Christus hoog verheven is ‘boven alle overheid en macht en kracht en
heerschappij’ (Ef.1:21).
Toch krijgt de aardse overheid wel haar eigen plek. De
kerk is geroepen om zich op een zekere manier tot haar te verhouden. Grondtoon
daarbij is het eren van de overheid, zoals Paulus zijn lezers daartoe oproept
in Romeinen 13. In dit hoofdstuk wordt de overheid gezien als de instantie die
in een nog onverloste wereld het kwaad perken stelt.
Hieruit blijkt een zekere tweeslachtigheid. Gods
Koninkrijk is niet van deze wereld en valt dus niet samen met enig aards rijk.
In het Nieuwe Testament wordt duidelijk dat dat ook de bedoeling niet is. Niet
mensen stichten Gods Rijk; God zelf doet het komen. Zolang echter de aarde in
haar oude, zondige kleed gehuld is, krijgt de overheid wel een eigen plaats en
kan ze zelfs gezien worden als van God gegeven (Rom.13:1).
Mozes-en-Aäronstraat
Wat betekent dit alles nu voor het Nederland en onze
kerken van vandaag? Welke roeping hebben we als kerk ten opzichte van de
overheid? Ik schets enkele lijnen.
1. Om met het voorbeeld van de Mozes-en-Aäronstraat te
spreken: Nieuwe Kerk en Paleis op de Dam staan niet op dezelfde plek. Ze delen
zelfs geen gemeenschappelijke muur. Ze zijn gescheiden door een straat. Kerk en
staat zijn dan ook onderscheiden grootheden. De Bijbel geeft aanleiding om te
wensen dat de overheid haar volk en land regeert naar Gods wetten. Tegelijk
laat de geschiedenis van de koningen van Israël zien, dat de zonde dermate diep
is doorgedrongen in ons bestaan dat een dergelijke overheid een onmogelijkheid
is. Zelfs de koning naar Gods hart David blijkt corrupt te zijn. Het lijkt dan ook
veilig en wijs dat de kerk geen aanspraak maakt op wereldlijke macht. De
kerkgeschiedenis toont de vele gevaren, waaraan de kerk lang niet altijd is
ontsnapt, wanneer zij dat wel doet. De kerk getuigt immers van een Rijk dat
niet van deze wereld is, maar dat komende is. Het is dan ook een ongeoorloofd
vooruitgrijpen op de wederkomst, wanneer de kerk het Rijk van God op aarde zou
willen vestigen.
Op eigen terrein?
2. Het andere uiterste is dat de kerk zich terugtrekt en
beperkt tot haar eigen terrein. Dan komt al snel het beeld op van een naar
binnen gerichte gemeente. Het is echter van groot belang dat de
Mozes-en-Aäronstraat wordt overgestoken. Daarmee bedoel ik dat leden van de
kerk actief worden op het terrein van overheid en politiek. Levend bij het
evangelie als discipelen van Christus worden zij in de kerk toegerust en bij de
zegen uitgezonden. Waarna zij hun verantwoordelijkheden dragen in overheid en
politiek. Daarbij betreden zij een ander speelveld met andere spelregels
(bijvoorbeeld die van het te sluiten compromis). Tegelijk zal dat hen er niet
van weerhouden om in het politieke debat Gods wet en belofte te bedenken. De
vrucht van de Geest (Gal.5:22ev) die in hen groeit en bloeit op de vruchtbare
grond van de omgang met de Heere zal daarin hun politieke activiteit stempelen
en bepalen.
Christelijke
partijen?
3. Moet dat in een georganiseerde vorm? Enige tijd
geleden betoogde ds. Paul Visser, predikant van de Noorderkerk in Amsterdam en
zich rekenend tot de Geref. Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, dat er
veel voor te zeggen is om christelijke partijen op te heffen. Hij betoogde dat
christelijke partijen in een seculiere omgeving vaak het tegenovergestelde
bereiken van wat zij beogen. Puur en alleen omdat aan hun voorstellen een christelijk
label hangt, worden die niet serieus genomen. Hij pleitte daarom voor het
deelnemen van christenen aan seculiere partijen, om van binnenuit invloed aan
te wenden.
Daarmee raakte hij een gevoelige snaar. Ik lees zijn
gedachten zo, dat christelijke partijen zich terdege bewust moeten zijn dat
tussen Nieuwe Kerk en Paleis een straat ligt. Zij dragen niet een stukje ‘kerk’
het overheidsgebouw in. Wel vertegenwoordigen ze voornamelijk die groepen in de
samenleving, die zich als discipelen laten leiden door Christus. Wie een partij
vormt in een democratie, accepteert daarmee impliciet die bestuursvorm en de
spelregels die daarbij horen. Daar hoort ook het sluiten van allianties met
niet-christelijke partijen en compromissen bij.
Het probleem van de
democratie
4. Tenslotte dringt de vraag zich op of een christen dan
wel een democraat kan zijn. De democratie veronderstelt immers het compromis.
Dat betekent altijd: water bij de wijn.
Prof. dr. G.G. de Kruijf laat in zijn boekje Waakzaam en nuchter echter zien, dat
deze huivering voor de democratische rechtsorde voortkomt vanuit de gedachte
dat de kerk de hele samenleving zou moeten kerstenen. En welke christen
verlangt niet naar een samenleving waarin Gods Woord en wet als wijs en goed
worden gevolgd en waarin de Naam van God alle eer wordt gegeven?
We zullen echter moeten beseffen dat een dergelijk
verlangen ten diepste het verlangen is naar het doorbreken van Gods Rijk in
harten van mensen en in de structuren van de samenleving. En juist dát Rijk is
het Rijk waarvan Jezus zegt dat het niet van deze wereld is. Het is het Rijk
dat Vader, Zoon en Heilige Geest doen komen.
Tot die tijd biedt de democratische staat één van de
beste samenlevingsvormen om rust en vrede te bewaren en minderheden te
beschermen tegen de overmacht van meerderheden.
artikel eerder gepubliceerd in De Wekker, 123e jaargang nr. 21