maandag 22 december 2014

Een Koninkrijk dat niet van deze wereld is

Het is van oudsher een gespannen relatie: die van de kerk en de staat. Wie de kerkgeschiedenis langsgaat, kan een spoor van gebeurtenissen ontdekken waarbij de bakens werden verzet. De ene keer ten gunste van de invloed van de kerk op staat en samenleving. Maar dan weer de omgekeerde beweging, waarbij de kerk met haar boodschap werd terugverwezen of zich terugtrok naar een eigen domein. In dit artikel zoeken we een antwoord op de vraag hoe de Bijbel zelf ons hierin leiding geeft en wordt een kleine aanzet gegeven tot nadenken over de vorm waarin de kerk haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de staat kan nemen.

In Amsterdam is een klein straatje te vinden met de intrigerende naam ‘Mozes en Aäronstraat’. Het is de straat die planologisch gezien kerk en staat gescheiden houdt. Aan de ene kant is het paleis op de Dam te vinden, oorspronkelijk het stadhuis van Amsterdam. Aan de overkant van de straat bevindt zich de monumentale Nieuwe Kerk. Wat de herkomst is van de benaming ‘Mozes en Aäronstraat’ is onduidelijk. Maar dat dit straatje zo heet, heeft ongetwijfeld te maken met haar ligging. Mozes en Aäron staan hier voor respectievelijk de bestuurlijke en de religieuze macht. Daarbij wordt Mozes gezien als de oppermagistraat: de leider van het volk Israël. Aäron vertegenwoordigt als hogepriester het geestelijke.
Deze straat kan dienen als symbool voor de verhouding tussen kerk en staat. Ze staan als twee grootheden vlak naast elkaar. En sinds de straat autovrij is gemaakt, was oversteken nooit zo gemakkelijk. Tegelijk zijn het wel twee duidelijk onderscheiden grootheden, die niet automatisch raakvlakken hebben. Zie hier het spanningsveld waar dit artikel over gaat.

Nederlandse context
In de rubriek Woordwerk moet het Woord aan het woord komen. Voor dat gebeurt, acht ik het echter van belang te wijzen op de wijze waarop juist bij dit onderwerp Gods Woord ter sprake wordt gebracht. Wie zoekt naar het Bijbelse spreken over de verhouding tussen kerk en politieke macht, zal zich rekenschap moeten geven van de context waarin de Bijbel spreekt enerzijds én de context waarin de lezer zelf staat anderzijds.
Dat laatste is in dit artikel de context van de Nederlandse constitutionele monarchie. Dat is een moeilijk woord voor de manier waarop ons land bestuurd wordt: er is een koning, maar zijn macht is beperkt. De grondwet (constitutie) regelt dat naast hem andere ambten hun eigen bevoegdheden hebben. Dan komt dus de democratie in beeld: de regering met tegenover haar de controlerende macht van de Tweede en Eerste kamer en de burgemeesters en wethouders met tegenover zich de gemeenteraden.
De Bijbelse context is - zoals we nog zullen zien - een geheel andere. Het is dan ook niet geoorloofd om klakkeloos Bijbelteksten over te plaatsen van toen naar nu. Dat betekent niet dat er niets te zeggen zou zijn over de rol die de kerk speelt ten opzichte van de overheid.

Bijbelse context
In het Oude Testament lezen we hoe de Heere God het volk Israël in het beloofde land Kanaän brengt. Onderweg gaf Hij haar wetten en instellingen. Zo zou Israël Zijn volk zijn en gezegend worden. Wie zich aan Gods geboden hield, erkende Hem daarmee als Koning.
Een tijdlang woonden de twaalf stammen zo in Kanaän. Richters moesten er komen op momenten dat het volk wegdwaalde bij de regels, waarmee God hen een goed en gezegend leven gunde. Totdat Israël gaat vragen om een aardse koning (1 Sam. 8). De HEERE stemt bij monde van de profeet Samuël toe, maar met de uitleg daarbij: ‘want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn.’ Vervolgens ontvangt Israël in Saul een koning, die als illustratie daarvan geldt. In Sauls koningschap wordt zichtbaar hoe het met invloedrijke koning en machthebbers gaat. Saul kan de weelde van de macht niet dragen. Hij gaat vergeet al meer dat de HEERE hem gezalfd heeft tot koning. Daarmee vergeet hij de hemelse Koning en diens wetten en oefent zijn macht uit naar eigen inzicht.
Toch is het de HEERE God zelf die dan in David een koning geeft, wiens koningschap zal bestaan tot in eeuwigheid (2 Sam. 7). David is de man naar Gods hart. Uit zijn nageslacht zal de Messias geboren worden. Dat wil juist niet zeggen dat David en de koningen die uit Hem voortkomen carte blanche krijgen. Zij krijgen macht het volk van God te besturen, maar daarmee ook de heilige taak hen te bewaren bij Gods Woord. De Bijbelboeken Koningen en Kronieken laten zien dat vaker verkeerd gaat dan goed.

Profetisch spreken
Waar de Richters in de tijd voor de koningen in Israël optreden als gezanten van God die orde op zaken stellen, daar is die rol tijdens het koningschap weggelegd voor de profeten. Zij vormen telkens weer de stoorzenders voor koningen en maatschappij. Soms gaat het om zondig handelen in de privésfeer van de koning, zoals ten tijde van Elia. En David krijgt na de moord op Uria en het zich toe-eigenen van Bathseba tot zijn vrouw bezoek van de profeet Natan. Vaker gaat om de wijze waarop de koning het volk leiding geeft. Naarmate het geestelijk verval in Israël groter wordt en de ballingschap als oordeel van God dichterbij komt, klinkt de profetische stem steeds luider.

Jezus: profeet en koning
Opvallend is de manier waarop in het Nieuwe Testament Jezus positie inneemt tegenover de overheden van dat moment. Enerzijds erkent Hij hun gezag. Wanneer Hem de vraag wordt gesteld of het voor een Jood geoorloofd is belasting te betalen aan de keizer, antwoordt Hij dat men de keizer moet geven wat van hem is, en aan God wat Hem toekomt (Matth.22:21). En wanneer Hij gevangen genomen is en voor Pilatus staat, erkent Hij diens gezag als van God gegeven (Joh.19:11).
Anderzijds spreekt ook Jezus profetisch tegen de overheden. In Lukas 13:31-32 waarschuwen de Farizeeën Jezus dat Herodes Hem wil doden. Daarop stuurt Jezus hen naar Herodes toe met de boodschap: ‘Ik drijf demonen uit en verricht genezingen, vandaag en morgen, en op de derde dag word Ik voleindigd.’ Daarmee geeft Hij aan dat Hij zijn werk niet zal staken, nu Herodes (en/of de Farizeeën?) Hem daartoe willen dwingen. Zijn werk moet doorgaan en de machthebbers kunnen en mogen dat niet dwarsbomen.
Jezus ziet zich als Zoon van God ook gesteld tegenover de machthebbers. De tekst waarmee Hij Pilatus’ gezag erkent, is tegelijk ook de tekst waarmee Hij spreekt over een hoger gezag, nl. het goddelijke. Jezus zelf is daarvan de belichaming, wanneer Hij zieken geneest, duivelen uitwerpt en doden opwekt. En wanneer de tempelwacht Hem gevangen neemt, laat Hij die macht en kracht merken, door hen achterover te werpen, alvorens Hij zich laat vastbinden (Joh. 18:6).

Een Koninkrijk niet van deze wereld
Zowel in het oude als het nieuwe testament gaat het om de komst en doorbraak van Gods Koninkrijk. Dat Koninkrijk blijkt geen zichtbaar Koninkrijk in deze wereld te zijn, met staatsgrenzen en machthebbers op de troon. De aanvankelijke waarschuwing aan Israël dat het geen koning moet begeren, is daar een sprekend teken van. Ook in de brieven van het Nieuwe Testament wordt de macht van de overheid gerelativeerd. Zo schrijft Paulus dat Christus hoog verheven is ‘boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij’ (Ef.1:21).
Toch krijgt de aardse overheid wel haar eigen plek. De kerk is geroepen om zich op een zekere manier tot haar te verhouden. Grondtoon daarbij is het eren van de overheid, zoals Paulus zijn lezers daartoe oproept in Romeinen 13. In dit hoofdstuk wordt de overheid gezien als de instantie die in een nog onverloste wereld het kwaad perken stelt.
Hieruit blijkt een zekere tweeslachtigheid. Gods Koninkrijk is niet van deze wereld en valt dus niet samen met enig aards rijk. In het Nieuwe Testament wordt duidelijk dat dat ook de bedoeling niet is. Niet mensen stichten Gods Rijk; God zelf doet het komen. Zolang echter de aarde in haar oude, zondige kleed gehuld is, krijgt de overheid wel een eigen plaats en kan ze zelfs gezien worden als van God gegeven (Rom.13:1).

Mozes-en-Aäronstraat
Wat betekent dit alles nu voor het Nederland en onze kerken van vandaag? Welke roeping hebben we als kerk ten opzichte van de overheid? Ik schets enkele lijnen.
1. Om met het voorbeeld van de Mozes-en-Aäronstraat te spreken: Nieuwe Kerk en Paleis op de Dam staan niet op dezelfde plek. Ze delen zelfs geen gemeenschappelijke muur. Ze zijn gescheiden door een straat. Kerk en staat zijn dan ook onderscheiden grootheden. De Bijbel geeft aanleiding om te wensen dat de overheid haar volk en land regeert naar Gods wetten. Tegelijk laat de geschiedenis van de koningen van Israël zien, dat de zonde dermate diep is doorgedrongen in ons bestaan dat een dergelijke overheid een onmogelijkheid is. Zelfs de koning naar Gods hart David blijkt corrupt te zijn. Het lijkt dan ook veilig en wijs dat de kerk geen aanspraak maakt op wereldlijke macht. De kerkgeschiedenis toont de vele gevaren, waaraan de kerk lang niet altijd is ontsnapt, wanneer zij dat wel doet. De kerk getuigt immers van een Rijk dat niet van deze wereld is, maar dat komende is. Het is dan ook een ongeoorloofd vooruitgrijpen op de wederkomst, wanneer de kerk het Rijk van God op aarde zou willen vestigen.

Op eigen terrein?
2. Het andere uiterste is dat de kerk zich terugtrekt en beperkt tot haar eigen terrein. Dan komt al snel het beeld op van een naar binnen gerichte gemeente. Het is echter van groot belang dat de Mozes-en-Aäronstraat wordt overgestoken. Daarmee bedoel ik dat leden van de kerk actief worden op het terrein van overheid en politiek. Levend bij het evangelie als discipelen van Christus worden zij in de kerk toegerust en bij de zegen uitgezonden. Waarna zij hun verantwoordelijkheden dragen in overheid en politiek. Daarbij betreden zij een ander speelveld met andere spelregels (bijvoorbeeld die van het te sluiten compromis). Tegelijk zal dat hen er niet van weerhouden om in het politieke debat Gods wet en belofte te bedenken. De vrucht van de Geest (Gal.5:22ev) die in hen groeit en bloeit op de vruchtbare grond van de omgang met de Heere zal daarin hun politieke activiteit stempelen en bepalen. 

Christelijke partijen?
3. Moet dat in een georganiseerde vorm? Enige tijd geleden betoogde ds. Paul Visser, predikant van de Noorderkerk in Amsterdam en zich rekenend tot de Geref. Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, dat er veel voor te zeggen is om christelijke partijen op te heffen. Hij betoogde dat christelijke partijen in een seculiere omgeving vaak het tegenovergestelde bereiken van wat zij beogen. Puur en alleen omdat aan hun voorstellen een christelijk label hangt, worden die niet serieus genomen. Hij pleitte daarom voor het deelnemen van christenen aan seculiere partijen, om van binnenuit invloed aan te wenden.
Daarmee raakte hij een gevoelige snaar. Ik lees zijn gedachten zo, dat christelijke partijen zich terdege bewust moeten zijn dat tussen Nieuwe Kerk en Paleis een straat ligt. Zij dragen niet een stukje ‘kerk’ het overheidsgebouw in. Wel vertegenwoordigen ze voornamelijk die groepen in de samenleving, die zich als discipelen laten leiden door Christus. Wie een partij vormt in een democratie, accepteert daarmee impliciet die bestuursvorm en de spelregels die daarbij horen. Daar hoort ook het sluiten van allianties met niet-christelijke partijen en compromissen bij.

Het probleem van de democratie
4. Tenslotte dringt de vraag zich op of een christen dan wel een democraat kan zijn. De democratie veronderstelt immers het compromis. Dat betekent altijd: water bij de wijn.
Prof. dr. G.G. de Kruijf laat in zijn boekje Waakzaam en nuchter echter zien, dat deze huivering voor de democratische rechtsorde voortkomt vanuit de gedachte dat de kerk de hele samenleving zou moeten kerstenen. En welke christen verlangt niet naar een samenleving waarin Gods Woord en wet als wijs en goed worden gevolgd en waarin de Naam van God alle eer wordt gegeven?
We zullen echter moeten beseffen dat een dergelijk verlangen ten diepste het verlangen is naar het doorbreken van Gods Rijk in harten van mensen en in de structuren van de samenleving. En juist dát Rijk is het Rijk waarvan Jezus zegt dat het niet van deze wereld is. Het is het Rijk dat Vader, Zoon en Heilige Geest doen komen.

Tot die tijd biedt de democratische staat één van de beste samenlevingsvormen om rust en vrede te bewaren en minderheden te beschermen tegen de overmacht van meerderheden. 

artikel eerder gepubliceerd in De Wekker, 123e jaargang nr. 21