dinsdag 27 september 2016

Jezus, ga ons voor deze wereld door!

Het is de eerste strofe uit gezang 442 uit het oude Liedboek voor de Kerken: ‘Jezus ga ons voor deze wereld door, en U volgend op uw schreden gaan wij moedig met U mede. Leid ons aan uw hand naar het vaderland.’ Een lied dat tijdens zangavonden en in kerkdiensten met regelmaat gezongen wordt. Het geeft woorden aan het verlangen om in onze eigen omgeving daadwerkelijk Jezus na te volgen. Een onderneming die moed vergt, maar die een schitterend vooruitzicht heeft: het hemels Vaderland, oftewel het binnengaan van het hemels Koninkrijk.

Het is een verlangen van alle tijden. In de kerkhistorie zijn er steeds weer momenten waarop met hernieuwde inzichten wordt gezocht naar wat dat eigenlijk betekent: Jezus volgen in de wereld van dat moment. Of het nu gaat om de Reformatie in de 16e eeuw, om de Nadere Reformatie in de 17e en 18e eeuw, de Afscheiding van 1834, het neocalvinisme van Abraham Kuyper en Herman Bavinck, de populariteit van het boek ‘Navolging’ van Dietrich Bonhoeffer en de naoorlogse kerkvernieuwing, een gemeenschappelijke deler is het verlangen om het evangelie en de verkondiging bij de tijd te brengen.

Vernieuwd verlangen
Het lijkt erop dat sinds enige jaren dit verlangen in ons land nieuwe wegen vindt voor kerk en verkondiging. Ik heb het dan over de aandacht die er gekomen is rondom het thema ‘discipelschap’. Of deze aandacht zal gaan passen in het rijtje van kerkhistorische momenten hierboven is nog maar de vraag. Na enkele jaren lijkt het woord ‘discipelschap’ zijn aanvankelijke glans en elan al weer wat verloren te hebben.
Toch lijkt er in veel kerkelijke gemeentes het laatste decennium sprake van een heroriëntering, die gaat over de vraag ‘hoe volgen wij Jezus na, persoonlijk en als gemeenschap, in deze wereld en deze tijd?’
Bij deze heroriëntatie wordt gezocht naar de wijze waarop het evangelie tot spreken komt in de westerse, postmoderne cultuur.
Daarvoor zijn twee dingen nodig: een goed verstaan van die cultuur, maar daarbij ook en vooral een goed verstaan van de Schrift. In dit artikel van Woordwerk wil ik me vooral richten op dat laatste. Wat zegt de Bijbel over discipelschap? En op welke manier wordt er in de Bijbel gezocht het evangelie in te dragen in de cultuur van die dagen?

Het ondergeschoven kindje
In veel literatuur die is verschenen over dit onderwerp wordt begonnen bij het onderwijs van Jezus. Daar komen we immers voor het eerst het woord ‘discipel’ tegen. Toch ga je dan voorbij aan het hele Oude Testament. Daar is weliswaar geen sprake van discipelen zoals Jezus die roept. Het volk Israël is echter wel als collectief geroepen om te leven naar Gods verordeningen. Bij de verbondssluiting op de berg Sinaï ontvangt het volk de wet.
Deuteronomium 6 maakt van de Israëlieten leerlingen. Vers 1: ‘dit zijn de geboden, de verordeningen en de bepalingen die de HERE, uw God, geboden heeft u te leren, om ze te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen.’ Israël krijgt de opdracht om Gods geboden en bepalingen in acht te nemen (vers 2). Ze moeten dat doen in het land waar ze naar toe trekken. Zo is hier al sprake van Gods Woord enerzijds en de context waarin dat bij en uit dat Woord wordt geleefd anderzijds.
Die context wordt in vers 3 preciezer beschreven met de woorden ‘een land dat overvloeit van melk en honing’. Het is een land van overvloed waar de HERE Zijn volk brengt. Het tekent de voorspoed die Israël beloofd wordt, wanneer ze de wet van God in acht nemen.

Israëls en onze kinderen
Afbeeldingsresultaat voor jezus volgenDe kinderen van de Israëlieten zijn ten diepste leerlingen. Om namelijk te kunnen leven bij de verordeningen van de HERE worden ouders geroepen om hun kinderen deze in te prenten en er over te spreken, of je nu in huis bent, onderweg, als je opstaat of naar bed gaat.
De eerste discipelen zijn dus kinderen die aan de zorg van gelovige ouders zijn toevertrouwd! Binnen het verbond geldt dat ouders geroepen zijn hun kinderen te onderwijzen en te laten onderwijzen in de wegen van de HERE. Dat het daarbij niet alleen maar gaat om het overdragen van droge kennis, mag duidelijk zijn. Nergens in de Bijbel wordt op die manier gesproken. Het gaat om relationele kennis, die niet alleen het verstand aanspreekt, maar evengoed het hart en de handen. We mogen onze kinderen leren om te wandelen in Gods wegen.
Het is boeiend om vanuit deze denkwijze te kijken naar wat we in het kerkelijk leven organiseren voor de kinderen die aan de zorg van ouders maar ook aan de zorg van de gemeente zijn toevertrouwd. Worden zij in gezin en kerk opgevoed tot navolgers van Christus? Op welke wijze zijn ouderen daarbij het voorbeeld? Vertelt de juf op de zondagsschool of kindernevendienst niet alleen het Bijbelverhaal, maar durft ze zich kwetsbaar op te stellen en ook eens te vertellen over wie God is in haar leven? Gaat het gesprek op catechisatie niet zozeer over feitjes en over ‘hoe-het’zit’ en ‘wat-we-van-je-verwachten’, maar vooral ook over hoe Christus gestalte krijgt in je leven? En preken predikanten en voorgangers werkelijk ‘bevindelijk’ en durven ze het daarbij aan om ook vanuit hun eigen ervaring te vertellen waar de Geest op botst in hun leven en in dat van anderen?
Kortom: houden we richting onze kinderen en jongeren niet zozeer het wereldje van onze eigen, veilige overtuigingen in stand, maar leren we hen daadwerkelijk Jezus na te volgen vanuit liefde tot Hem en tot onze naaste? Anders gezegd: verbinden we onze overtuigingen telkens met het hart van Christus zelf, dat in liefde voor zondaren klopt?

Het onderwijs van Jezus
Jezus – optredend als een Joodse rabbi – roept een kring van discipelen om zich heen. Prekend en wondertekenen verrichtend gaat hij door het Joodse land. Op een zeker moment krijgt Hij de vraag voorgeschoteld waar het ten diepste om gaat in het leven. Dan grijpt Jezus terug op het dubbele liefdegebod uit Deut. 6. ‘U zult de Here, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, hieraan gelijk is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (Matth.22:37-39). Het komt er voor Zijn discipelen en volgelingen op aan om dit in praktijk te brengen.
Eerder heeft Jezus daartoe zijn discipelen bij zich geroepen en hen onderwijs gegeven. In Mattheüs 5-7, de zogenaamde Bergrede, maakt hij concreet hoe we God lief kunnen hebben en onze naaste als onszelf. Jezus geeft geen geheel nieuwe, met de oudtestamentische wet contrasterende voorschriften. Hij is tenslotte niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om die te vervullen (Matth.5:17). Dat wil zeggen: om die tot zijn eigenlijke doel te brengen. Dat doel leert Christus zijn discipelen niet slechts. Het wordt ook werkelijkheid in de weg die Hijzelf gaat. Tot in de dood is Hij gehoorzaam. De Bergrede is te lezen als een concretisering van het dubbele liefdegebod, waaraan Jezus zelf volkomen gehoorzaam is gebleven, maar dat Hij ook aan zijn discipelen voorhoudt als de weg van het Leven.

Krachteloos zout
In de Bergrede leert Jezus zijn volgelingen dat ze het zout van de aarde zijn. Hij waarschuwt daarbij echter dat zout smakeloos kan worden. En waarmee zal dan het zout gezouten worden? (Matth.5:13).
Daarmee wordt impliciet een belangrijke vraag aan hen en aan de kerk gesteld. Hoe is het zoutgehalte in ons navolgen van Jezus? Zijn we misschien een slap aftreksel geworden van de oorspronkelijke bron? Jezus geeft zelf aan dat die mogelijk bestaat!
Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de kerkhistorie hetzelfde zichtbaar wordt wat ook in het persoonlijk leven zo zal gaan: een voortdurende worsteling om het geloof daadwerkelijk te leven in je eigen tijd en omstandigheden. De worsteling om werkelijk zoutend zout te zijn en het licht van de wereld. Omdat het onze roeping is Jezus na te volgen zullen we ons steeds weer de vraag moeten stellen hoe we dat in onze eigen situatie gestalte geven.

Brieven
Dat houdt overigens meer in dan een persoonlijk heiligingsprogramma of een missionair programma om zielen te winnen voor het Koninkrijk. Navolging betekent dat je je hele bestaan afstemt op Christus. De brieven van het Nieuwe Testament helpen ons om daarin het wezenlijke te zien. Levensheiliging is niet een vanuit je eigen kracht streven naar een beter, op Jezus lijkend leven. Christelijk leven is overigens ook niet alleen maar rusten in Gods genade en wachten tot je een nieuwe mens zult zijn in Zijn hemels Koninkrijk.
Het gaat erom dat je leert te zijn, wie je in Christus al wezenlijk bent. In Romeinen 12:2 schrijft Paulus dat het onze roeping en echte dienst aan God is, wanneer we innerlijk veranderd worden ‘door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.’ Doordat onze oude en onze nieuwe mens nog in gevecht zijn met elkaar, lopen we achter op datgene waartoe Christus ons roept en bekwaam maakt. Een leven in navolging zal echter betekenen dat we al meer onszelf ‘rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Here’ (Rom.6:11).

Genade en roeping
Genade en roeping horen wezenlijk bij elkaar. Ten diepste gaat het slechts om één gebeuren: de heilige Geest die ons al meer vormt naar het beeld van Christus (vgl. Filipp.2:5ev). Christus’ genade aan het kruis verdiend zet je in de vrijheid om zonder ‘prestatiedruk’ van een heiligingsprogramma je leven te richten op Hem en je af te vragen wat dat voor jou persoonlijk betekent op je werk, in je gezin, in het maatschappelijk verkeer waaraan je deelneemt, etc.
Wie genade en de roeping tot heiliging tegenover elkaar zet verliest één van beiden. Wanneer je je als gelovige echter begrijpt als een door Hem tot vrijheid geroepen volgeling, op weg naar het hemels Koninkrijk, vallen genade en roeping ineen. Leven vanuit genade is dan God liefhebben en je naaste liefhebben. En concreet omzien naar je naaste is dan je verheugen in Gods onverdiende genade.

Karaktertrekken
Wanneer ben je nu een discipel van Christus? Je wordt dat wanneer je de hartelijke uitnodiging en roeping beantwoordt in geloof. Discipel ben je, wanneer je je leven toewijdt aan Christus en Zijn dienst. Als discipel zul je dan ook de daarbij behorende kenmerken vertonen. We zien ze ontstaan bij elf van de twaalf discipelen van Jezus.
Een discipel stelt zich als leerling op. Dat wil zeggen: hij is ontvankelijk voor wat de Leraar zegt en weet zich van hem afhankelijk. Een discipel is ook gericht op groei. Al gaat groeien veelal onopgemerkt en geleidelijk, toch zal er sprake van groei zijn. Een discipel identificeert zich ook met de Leraar. Zo gaat dat bij kinderen en jongeren ook: ze kijken naar hun voorbeeldfiguren. Een christen identificeert zich met de Christus en zal op Hem gaan lijken. Verder groeien discipelen naar zelfstandigheid. Zo heeft Jezus zijn discipelen ook ‘grootgebracht’. Hij vormde hen van leerlingen tot leraren, van discipelen tot apostelen. Hij stuurt hen de wereld in met de opdracht andere tot navolging te roepen en te begeleiden. ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest, hun lerend al wat Ik u geboden heb’ (Matth.28:19).
Kerk zijn is gehoor geven aan deze roeping. Christen zijn is je van harte geven aan deze missie, vanuit de gaven die de Geest geeft. En blijven zingen en belijden: ‘leid ons aan Uw hand naar het Vaderland.’


eerder gepubliceerd in De Wekker, jrg. 125, nr. 16

dinsdag 19 april 2016

Preken door te doen?

‘Verkondig het evangelie, desnoods met woorden.’ Deze uitspraak van Franciscus van Assisi laat zien dat het uitdragen van het evangelie niet alleen met woorden, maar ook met daden gebeurt. Volgens Franciscus zelfs: vooral met daden. 



In dit artikel wil ik nagaan hoe de Bijbel spreekt over de verhouding tussen ‘woord’ en ‘daad’. Zijn dat twee onderscheiden wegen waarlangs de boodschap van het evangelie bekend wordt gemaakt? Is daarmee het onderscheid tussen ‘missionair’ en ‘diaconaal’ houdbaar? En wat past het beste bij deze tijd? Welke taal moet de kerk spreken: die van woorden, stellingen en getuigenissen? Of die van daden en gebeurtenissen?

Geroepen te verkondigen
Het staat buiten kijf dat christenen een zending hebben in de wereld. Het allerduidelijkst is wel het zendingsbevel, waarmee Jezus voor zijn Hemelvaart van de discipelen apostelen maakt. ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.’ Jezus stuurt zijn discipelen erop uit. Ze moeten naar alle volken gaan om hen te onderwijzen, te dopen en te leren. Dat wat Hij zelf aan zijn leerlingen heeft bekend gemaakt moet door hen woorden doorgegeven. Het moet van mond tot mond gaan en van hand tot hand. Jezus Zelf, Zijn woorden en daden, Zijn sterven en opstanding is daarbij het gespreksonderwerp.
Deze opdracht komt niet zomaar uit de lucht vallen. Jezus heeft hen er op voorbereid. Niet alleen heeft Hij hen bij het begin van zijn openbare optreden onderwijs gegeven (vgl. de Bergrede in Matth. 5-7). Ook heeft Hij hen er twee-aan-twee op uit gestuurd, als was het een soort stage. Voor even zijn ze al apostelen in Markus 6. Vers 12-13: ‘En toen zij weggegaan waren, predikten zij dat men zich moest bekeren. En zij dreven veel demonen uit  en zalfden veel zieken met olie en maakten hen gezond.’
Na Zijn opstanding maant Jezus zijn leerlingen te wachten op de komst van de heilige Geest. Lukas 24:49: ‘blijft u in deze stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.’ Dat zal het begin zijn van hun missie.

Een unieke boodschap
Wat is zo uniek aan Jezus, dat iedereen het horen moet? Het is in één woord samen te vatten: genade. Jezus is de genade van God in eigen persoon. God neemt ons als Zijn kinderen aan uit pure genade, dankzij de verdienste van Christus. Dat onderscheidt het christelijk geloof van alle andere godsdiensten en levensovertuigingen. Je bent niet langer aangewezen op jezelf. Je mag alles voor je leven nu en voor dat van de toekomst ontvangen in Christus.
Dit is zo uniek, dat het niet alleen voor Israël is bedoeld, maar via Israël de zegen is voor de hele wereld. In de Messias Jezus heeft God Zijn schepping een bezoek gebracht. Zijn sterven betekent heil voor Jood en heiden. In het Oude Testament wordt slechts sporadisch het evangelie buiten het Joodse volk verkondigd. Met de komst van Jezus als de Messias ontstaat echter een veel breder perspectief. Nu blijkt dat Israël er is tot heil voor de volkeren, zoals al aan Abraham was beloofd (Gen.12:3).

Getuigen
Als je vervolgens let op de manier waarop het heil van de Christus de wereld wordt ingedragen, dan blijkt dat te gaan via de getuigen. Zij die Jezus’ daden hebben gezien en Zijn woorden hebben gehoord, worden opgedragen Zijn Naam bekend te maken. Het gaat er dus in eerste instantie niet om wat ze zeggen (woord) of wat ze doen (daad). Het gaat in eerste instantie om wie ze zijn (identiteit). Jezus maakt van gewone vissers leerlingen en vervolgens apostelen. Dat betekent: ‘gezondenen’. Zij getuigen van de hoop die in hen is en gunnen het allen om ook in die hoop te gaan leven. Dat vraagt bekering tot Jezus en het navolgen van Hem.

Woord…
Nu zal een getuige allereerst vertellen wat hij gezien en gehoord heeft. Dat is de manier waarop de getuige ook echt getuige wordt. Denk aan een rechtszaak, waarin de rechter een getuige oproept om zijn verhaal te doen. Hij is alleen dan ook echt getuige, wanneer hij dat verhaal vertelt.
Zo is het ook met de apostelen. Ze worden de wereld in gezonden met de opdracht te getuigen. Dat is echter onlosmakelijk verbonden met spreken en vertellen. Er is een waargebeurd verhaal, dat om aandacht vraagt van de hoorders. Het is het evangelie dat de wereld en het bestaan van mensen totaal op z’n kop zet. Alles wordt immers anders, wanneer de dood niet het laatste woord spreekt in ons leven, maar er hoop en verwachting is door Christus’ opstanding. En alles wordt anders, wanneer blijkt dat de werkelijke betekenis van ons aardse bestaan niet gelegen is in het najagen van onze eigen afgoden. Ons leven krijgt zin en richting, wanneer we het eigendom zijn van Jezus Christus. Alles verandert, wanneer Jezus als de Messias voor ons geleden heeft en ons reinigt met Zijn bloed. Dankzij die reiniging doet Hij onze zonde teniet (Hebr.9:26).
Het zijn deze geloofsinhouden die door de apostelen de wereld in zijn gedragen door ze te vertellen. Het boek Handelingen en de brieven in het Nieuwe Testament hebben dat getuigenis vastgelegd en de woorden opgeschreven. Met daarbij het getuigenis van de apostelen zelf, hoe het kennen van Jezus hun eigen leven heeft veranderd.

…en daad
Toch is dat niet het enige. Juist diezelfde woorden in de Bijbel getuigen namelijk ook van een verandering in daden. Wie geluisterd en gekeken heeft naar Jezus, zal ook van Hem getuigen metterdaad. Niet alleen ons spreken richt zich op het spreken van Jezus; ook ons handelen richt zich op Hem.
Jezus zelf brengt dit onder woorden in de Bergrede. ‘Niet ieder die tegen Mij zegt: Here, Here, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader die in de hemelen is (Matth.7:21).’ Als het slechts bij woorden blijft, schiet het tekort. Het gaat ook om de daden. Een goede boom brengt immers goede vruchten voort en aan de vruchten herkent men de boom. In het Hebreeuws is het dan ook één en hetzelfde woord: dabar betekent zowel woord als daad.
In Handelingen 6 wordt duidelijk hoe dat in de eerste gemeente is gegaan. Er worden diakenen verkozen en benoemd. De reden is dat er een tekort aan ‘daad’ wordt geconstateerd. Bij het dagelijks dienstbetoon worden de weduwen van Griekssprekenden over het hoofd gezien. En zo moet het niet zijn. Jezus heeft immers zijn volk Israël erbij bepaald, dat ook de zorg voor weduwen naar Gods wet moet worden uitgevoerd.
Een ander voorbeeld is te vinden in de brieven van het Nieuwe Testament. Enerzijds klinkt daarin de toezegging van de genade in Christus en de oproep tot geloof. In de brief aan de Efeziërs gebeurt dit met name in de eerste drie hoofdstukken. In allerlei toonaarden weerklinkt daar wat Paulus hen heeft gepredikt. Het woord staat voorop. De hoofdstukken 4-6 zijn dan veel meer vermanend. Daarin worden de Efeziërs aangesproken op hun gedrag en hun daden.
Dit wordt ook wel weergegeven als het verschil tussen de indicatief van het geloof (dat is dat wat stellend gezegd wordt) en de imperatief van het geloof (dat is waartoe men wordt opgeroepen). Een onderscheid dat ook kan helpen bij een vergelijkend lezen van de brief aan de Galaten en de brief van Jakobus. Paulus schrijft over rechtvaardiging door het geloof in Christus en niet uit de werken. In Jakobus 2 daarentegen lezen we dat geloof zonder de werken dood is.

Identiteit
In het bovenstaande wordt duidelijk dat getuigen zowel met ‘woord’ als ‘daad’ in de Bijbel voor komt. Ze zijn weliswaar te onderscheiden, maar horen wezenlijk bij elkaar. Het ene kan niet zonder het andere.
Dat is zo, omdat het – zoals ik hierboven al schreef – ten diepste gaat om nog iets anders. Namelijk om wie je als christen bent.
Wie Jezus heeft leren kennen en navolgen, wordt namelijk een ander mens. Je diepste identiteit is niet langer het feit dat je Nederlander of van andere nationale afkomst bent. Of dat je man of vrouw bent, randstedeling of plattelander, werkgever of werknemer. Al die verschillende facetten bepalen wel een stukje van wie we zijn. Maar voor een christen ligt zijn of haar diepste identiteit in Christus. In 2 Kor. 5:17 schrijft Paulus daarover: ‘als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.’ En in Galaten 3:28 en 29 blijkt het niet meer van belang te zijn of je Jood of Griek bent, slaaf of vrije, man of vrouw. Door de doop en de inlijving in het lichaam van Christus ben je met Christus bekleed. Je wordt dus al meer zoals Hij.

Proces
In dat laatste schuilt echter een belangrijke nuance. Weliswaar is wie in Christus gelooft en gedoopt is een nieuwe schepping geworden. Toch blijft er sprake van strijd tussen oude en nieuwe mens. In Romeinen 7 verwoordt Paulus dit en zegt dan dat hij in zichzelf een wetmatigheid ontdekt, waarbij hij het goede wil doen, maar het kwade juist dan dicht bij hem is. Hij weet dat de wet goedheid betekent en zegen en leven. Maar zijn vlees neigt telkens naar de zonde. In Kolossenzen 3:9-10 wordt dit benoemd met de termen van oud en nieuw. De oude mens is uitgetrokken. Nu moet men zich ook bekleden met de nieuwe. Oftewel: al meer moet metterdaad de nieuwe identiteit zichtbaar worden.
De catechismus spreekt op grond van ondermeer deze Bijbelgegevens in zondag 33 over de bekering als het afsterven van de oude mensen en het opstaan van de nieuwe mens. Daarbij is er sprake van een proces: steeds meer afsterven en steeds meer opstaan.

Een oneigenlijk onderscheid
Tegen de achtergrond van deze gegevens blijkt dat het onderscheid tussen missionair (opgevat als verkondiging met woorden) en diaconaal (opgevat als verkondiging met daden) best gemaakt mag worden. Maar wezenlijker dan het onderscheid is de onderlinge eenheid. Het gemakkelijkst wordt dat zichtbaar, wanneer er een isgelijkteken tussen beiden wordt geplaatst. Missionaat is diaconaat. En diaconaat is missionaat. Het gaat immers om het present stellen van Christus zelf, door onze aanwezigheid tegenover hen die Hem nog niet kennen.
Concreet: wanneer christenen in een aanloophuis een kopje koffie schenken en een niet meer dan belangstellend gesprek aangaan, wordt op dat moment Christus present gesteld. Niet minder dan wanneer een cursusleider van een oriëntatiecursus of Alphacursus aan zijn eerste avond begint en met vooral woorden het evangelie uitdraagt. Ook dan wordt Christus present gesteld. Hij is in zijn getuigen Zelf aanwezig, doordat die getuigen met Hem bekleed zijn en zijn Geest hen vervult.
Dat zijn grote woorden. Toch is dat wat er gebeurt wanneer de kerk zich tot de wereld went.

Gevecht
Daarbij is het nooit eenvoudig. Immers: in de getuigen zelf vindt nog steeds strijd plaats. Het proces van sterven aan het oude en opstaan in het nieuwe is een levenslang proces. Met als gevolg dat niet alleen het nieuwe maar ook het oude zichtbaar zal zijn in het getuigenis zoals dat in de wereld klinkt. We komen uit een tijd, dat de kerk vaak grote woorden had voor de wereld. Waarschuwende en vermanende woorden. Woorden die de indruk wekten alsof de kerk precies wist hoe het zat en zou moeten. Maar was het leven van de kerk zelf en haar leden wel in overeenstemming met haar boodschap?

Het lijkt erop dat vandaag vooral de taal van de daden een toegankelijker getuigenis geeft. Nooit zal dat los kunnen staan van het getuigen met woorden. Wel lijkt dat de gestalte te zijn, waarin Christus’ heerlijkheid het beste zichtbaar gemaakt kan worden in deze wereld. Te hopen is dat daarmee het oude beeld van een christendom waarin leer en leven ver uiteen lopen wordt gecorrigeerd. Maar vooral is te hopen dat langs de weg van daden van barmhartigheid, hulpbetoon en ontferming Christus’ heil ingedragen wordt in een zich verhardende en individualiserende maatschappij. Tot verwondering over en verheerlijking van Christus zelf! 

Eerder verschenen in De Wekker 19 februari 2016