Het is de eerste
strofe uit gezang 442 uit het oude Liedboek voor de Kerken: ‘Jezus ga ons voor
deze wereld door, en U volgend op uw schreden gaan wij moedig met U mede. Leid
ons aan uw hand naar het vaderland.’ Een lied dat tijdens zangavonden en in kerkdiensten
met regelmaat gezongen wordt. Het geeft woorden aan het verlangen om in onze
eigen omgeving daadwerkelijk Jezus na te volgen. Een onderneming die moed
vergt, maar die een schitterend vooruitzicht heeft: het hemels Vaderland,
oftewel het binnengaan van het hemels Koninkrijk.
Het is een verlangen van alle tijden. In de kerkhistorie
zijn er steeds weer momenten waarop met hernieuwde inzichten wordt gezocht naar
wat dat eigenlijk betekent: Jezus volgen in de wereld van dat moment. Of het nu
gaat om de Reformatie in de 16e eeuw, om de Nadere Reformatie in de
17e en 18e eeuw, de Afscheiding van 1834, het
neocalvinisme van Abraham Kuyper en Herman Bavinck, de populariteit van het
boek ‘Navolging’ van Dietrich Bonhoeffer en de naoorlogse kerkvernieuwing, een
gemeenschappelijke deler is het verlangen om het evangelie en de verkondiging bij de tijd te brengen.
Vernieuwd verlangen
Het lijkt erop dat sinds enige jaren dit verlangen in ons
land nieuwe wegen vindt voor kerk en verkondiging. Ik heb het dan over de
aandacht die er gekomen is rondom het thema ‘discipelschap’. Of deze aandacht
zal gaan passen in het rijtje van kerkhistorische momenten hierboven is nog maar
de vraag. Na enkele jaren lijkt het woord ‘discipelschap’ zijn aanvankelijke
glans en elan al weer wat verloren te hebben.
Toch lijkt er in veel kerkelijke gemeentes het laatste
decennium sprake van een heroriëntering, die gaat over de vraag ‘hoe volgen wij
Jezus na, persoonlijk en als gemeenschap, in deze wereld en deze tijd?’
Bij deze heroriëntatie wordt gezocht naar de wijze waarop
het evangelie tot spreken komt in de westerse, postmoderne cultuur.
Daarvoor zijn twee dingen nodig: een goed verstaan van
die cultuur, maar daarbij ook en vooral een goed verstaan van de Schrift. In
dit artikel van Woordwerk wil ik me vooral richten op dat laatste. Wat zegt de
Bijbel over discipelschap? En op welke manier wordt er in de Bijbel gezocht het
evangelie in te dragen in de cultuur van die dagen?
Het ondergeschoven
kindje
In veel literatuur die is verschenen over dit onderwerp
wordt begonnen bij het onderwijs van Jezus. Daar komen we immers voor het eerst
het woord ‘discipel’ tegen. Toch ga je dan voorbij aan het hele Oude Testament.
Daar is weliswaar geen sprake van discipelen zoals Jezus die roept. Het volk
Israël is echter wel als collectief geroepen om te leven naar Gods
verordeningen. Bij de verbondssluiting op de berg Sinaï ontvangt het volk de
wet.
Deuteronomium 6 maakt van de Israëlieten leerlingen. Vers
1: ‘dit zijn de geboden, de verordeningen en de bepalingen die de HERE, uw God,
geboden heeft u te leren, om ze te doen in het land waar u naartoe trekt om het
in bezit te nemen.’ Israël krijgt de opdracht om Gods geboden en bepalingen in
acht te nemen (vers 2). Ze moeten dat doen in het land waar ze naar toe
trekken. Zo is hier al sprake van Gods Woord enerzijds en de context waarin dat
bij en uit dat Woord wordt geleefd anderzijds.
Die context wordt in vers 3 preciezer beschreven met de
woorden ‘een land dat overvloeit van melk en honing’. Het is een land van
overvloed waar de HERE Zijn volk brengt. Het tekent de voorspoed die Israël
beloofd wordt, wanneer ze de wet van God in acht nemen.
Israëls en onze
kinderen
De kinderen van de Israëlieten zijn ten diepste
leerlingen. Om namelijk te kunnen leven bij de verordeningen van de HERE worden
ouders geroepen om hun kinderen deze in te prenten en er over te spreken, of je
nu in huis bent, onderweg, als je opstaat of naar bed gaat.
De eerste discipelen zijn dus kinderen die aan de zorg
van gelovige ouders zijn toevertrouwd! Binnen het verbond geldt dat ouders
geroepen zijn hun kinderen te onderwijzen en te laten onderwijzen in de wegen
van de HERE. Dat het daarbij niet alleen maar gaat om het overdragen van droge
kennis, mag duidelijk zijn. Nergens in de Bijbel wordt op die manier gesproken.
Het gaat om relationele kennis, die niet alleen het verstand aanspreekt, maar
evengoed het hart en de handen. We mogen onze kinderen leren om te wandelen in
Gods wegen.
Het is boeiend om vanuit deze denkwijze te kijken naar
wat we in het kerkelijk leven organiseren voor de kinderen die aan de zorg van
ouders maar ook aan de zorg van de gemeente zijn toevertrouwd. Worden zij in
gezin en kerk opgevoed tot navolgers van Christus? Op welke wijze zijn ouderen
daarbij het voorbeeld? Vertelt de juf op de zondagsschool of kindernevendienst niet
alleen het Bijbelverhaal, maar durft ze zich kwetsbaar op te stellen en ook
eens te vertellen over wie God is in haar leven? Gaat het gesprek op
catechisatie niet zozeer over feitjes en over ‘hoe-het’zit’ en
‘wat-we-van-je-verwachten’, maar vooral ook over hoe Christus gestalte krijgt
in je leven? En preken predikanten en voorgangers werkelijk ‘bevindelijk’ en
durven ze het daarbij aan om ook vanuit hun eigen ervaring te vertellen waar de
Geest op botst in hun leven en in dat van anderen?
Kortom: houden we richting onze kinderen en jongeren niet
zozeer het wereldje van onze eigen, veilige overtuigingen in stand, maar leren
we hen daadwerkelijk Jezus na te volgen vanuit liefde tot Hem en tot onze
naaste? Anders gezegd: verbinden we onze overtuigingen telkens met het hart van
Christus zelf, dat in liefde voor zondaren klopt?
Het onderwijs van
Jezus
Jezus – optredend als een Joodse rabbi – roept een kring
van discipelen om zich heen. Prekend en wondertekenen verrichtend gaat hij door
het Joodse land. Op een zeker moment krijgt Hij de vraag voorgeschoteld waar
het ten diepste om gaat in het leven. Dan grijpt Jezus terug op het dubbele
liefdegebod uit Deut. 6. ‘U zult de Here, uw God, liefhebben met heel uw hart,
met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod.
En het tweede, hieraan gelijk is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf’
(Matth.22:37-39). Het komt er voor Zijn discipelen en volgelingen op aan om dit
in praktijk te brengen.
Eerder heeft Jezus daartoe zijn discipelen bij zich
geroepen en hen onderwijs gegeven. In Mattheüs 5-7, de zogenaamde Bergrede,
maakt hij concreet hoe we God lief kunnen hebben en onze naaste als onszelf.
Jezus geeft geen geheel nieuwe, met de oudtestamentische wet contrasterende
voorschriften. Hij is tenslotte niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om
die te vervullen (Matth.5:17). Dat wil zeggen: om die tot zijn eigenlijke doel
te brengen. Dat doel leert Christus zijn discipelen niet slechts. Het wordt ook
werkelijkheid in de weg die Hijzelf gaat. Tot in de dood is Hij gehoorzaam. De
Bergrede is te lezen als een concretisering van het dubbele liefdegebod,
waaraan Jezus zelf volkomen gehoorzaam is gebleven, maar dat Hij ook aan zijn
discipelen voorhoudt als de weg van het Leven.
Krachteloos zout
In de Bergrede leert Jezus zijn volgelingen dat ze het
zout van de aarde zijn. Hij waarschuwt daarbij echter dat zout smakeloos kan
worden. En waarmee zal dan het zout gezouten worden? (Matth.5:13).
Daarmee wordt impliciet een belangrijke vraag aan hen en
aan de kerk gesteld. Hoe is het zoutgehalte in ons navolgen van Jezus? Zijn we
misschien een slap aftreksel geworden van de oorspronkelijke bron? Jezus geeft
zelf aan dat die mogelijk bestaat!
Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de kerkhistorie
hetzelfde zichtbaar wordt wat ook in het persoonlijk leven zo zal gaan: een
voortdurende worsteling om het geloof daadwerkelijk te leven in je eigen tijd
en omstandigheden. De worsteling om werkelijk zoutend zout te zijn en het licht
van de wereld. Omdat het onze roeping is Jezus na te volgen zullen we ons
steeds weer de vraag moeten stellen hoe we dat in onze eigen situatie gestalte
geven.
Brieven
Dat houdt overigens meer in dan een persoonlijk heiligingsprogramma
of een missionair programma om zielen te winnen voor het Koninkrijk. Navolging
betekent dat je je hele bestaan afstemt op Christus. De brieven van het Nieuwe
Testament helpen ons om daarin het wezenlijke te zien. Levensheiliging is niet
een vanuit je eigen kracht streven naar een beter, op Jezus lijkend leven.
Christelijk leven is overigens ook niet alleen maar rusten in Gods genade en
wachten tot je een nieuwe mens zult zijn in Zijn hemels Koninkrijk.
Het gaat erom dat je leert te zijn, wie je in Christus al
wezenlijk bent. In Romeinen 12:2
schrijft Paulus dat het onze roeping en echte dienst aan God is, wanneer we
innerlijk veranderd worden ‘door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen
onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.’
Doordat onze oude en onze nieuwe mens nog in gevecht zijn met elkaar, lopen we achter
op datgene waartoe Christus ons roept en bekwaam maakt. Een leven in navolging
zal echter betekenen dat we al meer onszelf ‘rekenen als dood voor de zonde,
maar levend voor God in Christus Jezus, onze Here’ (Rom.6:11).
Genade en roeping
Genade en roeping horen wezenlijk bij elkaar. Ten diepste
gaat het slechts om één gebeuren: de heilige Geest die ons al meer vormt naar
het beeld van Christus (vgl. Filipp.2:5ev). Christus’ genade aan het kruis
verdiend zet je in de vrijheid om zonder ‘prestatiedruk’ van een
heiligingsprogramma je leven te richten op Hem en je af te vragen wat dat voor
jou persoonlijk betekent op je werk, in je gezin, in het maatschappelijk
verkeer waaraan je deelneemt, etc.
Wie genade en de roeping tot heiliging tegenover elkaar
zet verliest één van beiden. Wanneer je je als gelovige echter begrijpt als een
door Hem tot vrijheid geroepen volgeling, op weg naar het hemels Koninkrijk,
vallen genade en roeping ineen. Leven vanuit genade is dan God liefhebben en je naaste liefhebben. En concreet omzien
naar je naaste is dan je verheugen in
Gods onverdiende genade.
Karaktertrekken
Wanneer ben je nu een discipel van Christus? Je wordt dat
wanneer je de hartelijke uitnodiging en roeping beantwoordt in geloof. Discipel
ben je, wanneer je je leven toewijdt aan Christus en Zijn dienst. Als discipel
zul je dan ook de daarbij behorende kenmerken vertonen. We zien ze ontstaan bij
elf van de twaalf discipelen van Jezus.
Een discipel stelt zich als leerling op. Dat wil zeggen:
hij is ontvankelijk voor wat de
Leraar zegt en weet zich van hem afhankelijk.
Een discipel is ook gericht op groei.
Al gaat groeien veelal onopgemerkt en geleidelijk, toch zal er sprake van groei
zijn. Een discipel identificeert zich
ook met de Leraar. Zo gaat dat bij kinderen en jongeren ook: ze kijken naar hun
voorbeeldfiguren. Een christen identificeert zich met de Christus en zal op Hem
gaan lijken. Verder groeien discipelen naar zelfstandigheid.
Zo heeft Jezus zijn discipelen ook ‘grootgebracht’. Hij vormde hen van
leerlingen tot leraren, van discipelen tot apostelen. Hij stuurt hen de wereld
in met de opdracht andere tot navolging te roepen en te begeleiden. ‘Ga dan heen,
onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en
van de heilige Geest, hun lerend al wat Ik u geboden heb’ (Matth.28:19).
Kerk zijn is gehoor geven aan deze roeping. Christen zijn
is je van harte geven aan deze missie, vanuit de gaven die de Geest geeft. En
blijven zingen en belijden: ‘leid ons aan Uw hand naar het Vaderland.’
eerder gepubliceerd in De Wekker, jrg. 125, nr. 16