‘Ik ben o Heer een
vreemd’ling hier beneên.’ Het is de beginregel van Psalm 119 vers 10 in de
berijming van 1773. Geliefde woorden in onze kerken en traditie. Toch is het de
vraag hoe vreemd deze vreemd’ling ons geworden is. Kunnen we ons nog werkelijk
identificeren met de dichter van deze psalm? Of hoeft dat ook niet?
Wie de Bijbel er op naslaat, ontdekt al snel dat er heel
wat vreemdelingen in voorkomen. Vreemdelingen zijn mensen die leven buiten de
grenzen van hun eigen vaderland. Ze bevinden zich in den vreemde. Dit zet hen
in een bijzondere positie. Vreemdelingen zijn kwetsbaar. Ze krijgen al snel het
gevoel er niet echt bij te horen. Hun verblijf blijft iets voorlopigs houden.
Degenen tussen wie ze zich ophouden verwachten dat ze mogelijk wel weer een
keer vertrekken. Ze zijn immers niet ‘van hier’, maar ‘van daar’. Hun
gewoontes, hun do’s en don’ts worden bepaald door hun afkomst. Ze dragen in
zichzelf een ander bestaan met zich mee, dat vast wel raakvlakken heeft met de
cultuur en omgeving waarin ze terecht zijn gekomen. Maar er is ook sprake van
afstand. Een vreemdeling is vaak toch wel een beetje vreemd.
Asielzoekers
We komen ze in de Bijbel op twee manieren tegen.
Allereerst in letterlijke zin. In Genesis 12 is Abraham een vreemdeling in
Egypte, wanneer hij voor de hongersnood op de vlucht is. In hoofdstuk 20 is hij
te gast bij de Filistijnen in Gerar. Lot ontvangt gastvrij twee engelen,
terwijl de inwoners van Sodom hen belagen (Gen. 19). Elimelech ontvlucht de
hongersnood in het broodhuis Bethlehem en zoekt zijn toevlucht in Moab (Ruth
1:1). En Job ontvangt de vreemdeling in zijn huis (Job 31:32).
In de wetten van het volk Israël worden vreemdelingen in
één adem met weduwen, wezen en armen. De Here God biedt hen extra bescherming. In
het Nieuwe Testament identificeert Jezus zich met vreemdelingen en asielzoekers
in Matth. 25:35. ‘Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald.’ Bij
het laatste oordeel zullen degenen die zalig worden dan vragen: maar wanneer
hebben wij dat dan gedaan (vers 38)? Dan zal de Koning antwoorden (vers 40):
‘voor zover u dit voor één van de geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt
u dat voor Mij gedaan’.
Wie leest hoe de Bijbel spreekt over vreemdelingen, wordt
zich bewust van de kwetsbare positie waarin asielzoekers verkeren die een
toevlucht zoeken binnen onze landsgrenzen. Een bewustwording die niet zonder
gevolgen kan blijven voor onze omgang met hen.
Vreemdelingschap
als identiteit
Er blijkt echter meer aan de hand te zijn rondom
vreemdelingschap. Niet alleen wordt ons in de Bijbel de weg gewezen in de
omgang met vluchtelingen, of de hoop gegeven dat je als vluchteling ergens op
rekenen mag. Ten diepste wordt elke gelovige een vreemdeling genoemd.
Vreemdelingschap is onderdeel van de identiteit van het
volk Israël. Ook wanneer Abram zich niet in Egypte of Gerar bevindt, is hij nog
altijd een vreemdeling. In Hebr. 11:9 wordt over hem getuigd dat hij ook in het
land van de belofte een inwoner is geweest ‘als in een vreemd land’. Jakob
benoemt zijn hele leven zelfs als ‘jaren van mijn vreemdelingschap’ (Gen.
47:9).
In het Nieuwe Testament staat heel 1 Petrus in het teken
van vreemdelingschap. Gelovigen worden aangesproken als ‘vreemdelingen en
bijwoners’. Kerntekst is wel 1 Petrus 2:11, waar staat: ‘Geliefden, ik roep u
op als bijwoners en vreemdelingen u te onthouden van de vleselijke begeerten,
die strijd voeren tegen de ziel.’ Petrus brengt daarmee onder woorden, dat elke
christen ten diepste geen ingezetene is van de wereld waarin hij woont. Hij
heeft geen burgerrechten en is daarmee achtergesteld ten opzichte van zijn
omgeving.
Christus, de
vreemdeling bij uitstek
In feite gaat het bij ‘vreemdelingschap’ dan ook om het
navolgen van Christus. Hij is als de door God gegeven Zoon de vreemdeling bij
uitstek. In Christus komen hemel en aarde bij elkaar. Hij is het Woord dat uit
de hemel is neergedaald en vlees is geworden, God en mens ineen. Wanneer Hij de
Zijnen roept en die Hem liefhebben en leren navolgen, betekent dat dat Zijn
Geest intrek in hen neemt. Niet langer zijn ze het eigendom en onderdeel van de
zonde en de in zonde gevallen wereld. Ze zijn het eigendom van Christus.
Daarmee zijn ze ingezetenen geworden van een ander land, dat niet van deze
wereld is: het Koninkrijk van God. Paulus kan daarom ook schrijven in Filip.
3:20: ‘Ons burgerschap is in de hemelen,
waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Here Jezus Christus’.
Afstand én deelname
Vreemdelingschap bepaalt wie je als christen bent en hoe
je je verhoudt ten opzichte van de wereld waarin je woont. Het drukt uit dat je
identiteit niet samenvalt met die van de jou omringende wereld. Je levenswandel
wordt bepaald door een hemels burgerschap. Dit bepaalt je handelen en de keuzes
die je maakt.
Het is daarbij spannend dat de Bijbel een christen
nergens oproept zich in isolement af te zonderen. Alhoewel hij een vreemdeling
is en er daarmee sprake is van een zekere afstand tot zijn omgeving, is het de
bedoeling dat hij zijn taak in de maatschappij waarneemt. Een christen is geen
afzijdige burger, die geroepen wordt zich terug te trekken in zijn eigen
subcultuur. Petrus spreekt over ‘uw wandel onder
de heidenen’ (1 Petr. 2:12). Juist door te midden van hen te leven kunnen de
heidenen de goede werken waarnemen. Opdat daardoor God verheerlijkt zal worden.
De deelname van christenen aan de hen omringende wereld en maatschappij heeft
dus een sterke diaconale en missionaire spits.
Vreemdelingschap
ons vreemd?
In hoeverre is ons dit vreemdelingschap vreemd geworden? We
vinden het vaak maar moeilijk onze houding in de wereld te bepalen. Het lijkt
telkens weer het één of het ander te zijn: of een al te kritiekloos meegaan in
het schema van de wereld rondom ons. Óf een zich terugtrekken en verschansen in
eigen kring.
Beiden doen echter geen recht aan wat de Schrift zegt.
Elke gelovige is per definitie vreemdeling
in een nog onverloste en onvolmaakte wereld, die in de greep is van zonde en
dood. En vreemdelingschap brengt met zich mee zowel een kritische, innerlijke
afstand als een bewust leven in die wereld. Wat het moeilijk maakt, is dat het
niet op voorhand duidelijk is wanneer en waar de afstand of juist de nabijheid
gestalte moet en kan krijgen.
Kompas
Wat dus nodig is, is een kompas. Het is de missie van
Jezus geweest om ons daarin voor te gaan. Concentratie op de God en mens Jezus
Christus leert ons met hart en ziel vreemdeling te zijn.
Daarbij zal elke christen merken dat er zoveel is dat
niet past in het denken en doen van de wereld om hem heen. Om enkele
voorbeelden te noemen: Christus’ opstanding verandert ons denken over en omgaan
met sterven en rouw definitief. Zijn omgang met zondaren leidt onherroepelijk
tot een andere omgang met falende bestuurders, bankiers en politici, dan in
onze maatschappij gebruikelijk is. Voor onze omgeving kunnen dat ‘vreemde’
opvattingen zijn, die er mogelijk toe leiden dat we inderdaad als vreemdelingen
gezien worden. Aangezien vreemdelingen doorgaans een minderheid vormen, maakt
het hen kwetsbaar voor spot en hoon. Toch is dat onze roeping: in concentratie
op Christus anders te zijn.
Diezelfde concentratie op Christus leert elke gelovige
echter ook met hart en ziel als vreemdeling deel te nemen aan het leven om hem
heen. Wie niet meer deelneemt, is ook geen vreemdeling meer. Hij heeft zijn
eigen universum geschapen. Dat is echter niet zoals het Koninkrijk van God is
gekomen in Christus. Dat Koninkrijk is weliswaar niet van deze wereld, maar
tegelijk ook niet wereldvreemd. Het daalt juist in tot de kern van ons
menselijk bestaan: de zondeval en de dood die daarop als straf gekomen is.
Daarvan bevrijdt ons Christus. Wie in die bevrijding deelt en leeft, wekt
bevreemding, maar is als zodanig ook getuige van het heil dat gekomen is en in
volheid komen zal. Pas daar, bij Christus’ wederkomst, is de vreemdelingschap
vergeten. ‘En wij, wij zijn in het vaderland’ (Gezang 291:2).
verschenen in De Wekker, jrg. 124 nr. 12, 5 juni 2015