‘Verkondig het evangelie, desnoods met woorden.’ Deze
uitspraak van Franciscus van Assisi laat zien dat het uitdragen van het
evangelie niet alleen met woorden, maar ook met daden gebeurt. Volgens
Franciscus zelfs: vooral met daden.
In dit artikel wil ik
nagaan hoe de Bijbel spreekt over de verhouding tussen ‘woord’ en ‘daad’. Zijn
dat twee onderscheiden wegen waarlangs de boodschap van het evangelie bekend
wordt gemaakt? Is daarmee het onderscheid tussen ‘missionair’ en ‘diaconaal’
houdbaar? En wat past het beste bij deze tijd? Welke taal moet de kerk spreken:
die van woorden, stellingen en getuigenissen? Of die van daden en gebeurtenissen?
Geroepen te verkondigen
Het staat buiten kijf
dat christenen een zending hebben in de wereld. Het allerduidelijkst is wel het
zendingsbevel, waarmee Jezus voor zijn Hemelvaart van de discipelen apostelen maakt.
‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van
de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht
te nemen.’ Jezus stuurt zijn discipelen erop uit. Ze moeten naar alle volken
gaan om hen te onderwijzen, te dopen en te leren. Dat wat Hij zelf aan zijn
leerlingen heeft bekend gemaakt moet door hen woorden doorgegeven. Het moet van
mond tot mond gaan en van hand tot hand. Jezus Zelf, Zijn woorden en daden,
Zijn sterven en opstanding is daarbij het gespreksonderwerp.
Deze opdracht komt
niet zomaar uit de lucht vallen. Jezus heeft hen er op voorbereid. Niet alleen
heeft Hij hen bij het begin van zijn openbare optreden onderwijs gegeven (vgl.
de Bergrede in Matth. 5-7). Ook heeft Hij hen er twee-aan-twee op uit gestuurd,
als was het een soort stage. Voor even zijn ze al apostelen in Markus 6. Vers
12-13: ‘En toen zij weggegaan waren, predikten zij dat men zich moest bekeren.
En zij dreven veel demonen uit en
zalfden veel zieken met olie en maakten hen gezond.’
Na Zijn opstanding
maant Jezus zijn leerlingen te wachten op de komst van de heilige Geest. Lukas
24:49: ‘blijft u in deze stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte
bekleed zult worden.’ Dat zal het begin zijn van hun missie.
Een unieke boodschap
Wat is zo uniek aan Jezus,
dat iedereen het horen moet? Het is in één woord samen te vatten: genade. Jezus
is de genade van God in eigen persoon. God neemt ons als Zijn kinderen aan uit
pure genade, dankzij de verdienste van Christus. Dat onderscheidt het
christelijk geloof van alle andere godsdiensten en levensovertuigingen. Je bent
niet langer aangewezen op jezelf. Je mag alles voor je leven nu en voor dat van
de toekomst ontvangen in Christus.
Dit is zo uniek, dat
het niet alleen voor Israël is bedoeld, maar via Israël de zegen is voor de
hele wereld. In de Messias Jezus heeft God Zijn schepping een bezoek gebracht.
Zijn sterven betekent heil voor Jood en heiden. In het Oude Testament wordt
slechts sporadisch het evangelie buiten het Joodse volk verkondigd. Met de
komst van Jezus als de Messias ontstaat echter een veel breder perspectief. Nu
blijkt dat Israël er is tot heil voor de volkeren, zoals al aan Abraham was
beloofd (Gen.12:3).
Getuigen
Als je vervolgens let
op de manier waarop het heil van de Christus de wereld wordt ingedragen, dan
blijkt dat te gaan via de getuigen. Zij die Jezus’ daden hebben gezien en Zijn
woorden hebben gehoord, worden opgedragen Zijn Naam bekend te maken. Het gaat
er dus in eerste instantie niet om wat ze zeggen (woord) of wat ze doen (daad).
Het gaat in eerste instantie om wie ze zijn
(identiteit). Jezus maakt van gewone vissers leerlingen en vervolgens
apostelen. Dat betekent: ‘gezondenen’. Zij getuigen van de hoop die in hen is
en gunnen het allen om ook in die hoop te gaan leven. Dat vraagt bekering tot
Jezus en het navolgen van Hem.
Woord…
Nu zal een getuige
allereerst vertellen wat hij gezien en gehoord heeft. Dat is de manier waarop
de getuige ook echt getuige wordt. Denk aan een rechtszaak, waarin de rechter
een getuige oproept om zijn verhaal te doen. Hij is alleen dan ook echt
getuige, wanneer hij dat verhaal vertelt.
Zo is het ook met de
apostelen. Ze worden de wereld in gezonden met de opdracht te getuigen. Dat is
echter onlosmakelijk verbonden met spreken en vertellen. Er is een waargebeurd
verhaal, dat om aandacht vraagt van de hoorders. Het is het evangelie dat de
wereld en het bestaan van mensen totaal op z’n kop zet. Alles wordt immers
anders, wanneer de dood niet het laatste woord spreekt in ons leven, maar er
hoop en verwachting is door Christus’ opstanding. En alles wordt anders,
wanneer blijkt dat de werkelijke betekenis van ons aardse bestaan niet gelegen
is in het najagen van onze eigen afgoden. Ons leven krijgt zin en richting,
wanneer we het eigendom zijn van Jezus Christus. Alles verandert, wanneer Jezus
als de Messias voor ons geleden heeft en ons reinigt met Zijn bloed. Dankzij
die reiniging doet Hij onze zonde teniet (Hebr.9:26).
Het zijn deze
geloofsinhouden die door de apostelen de wereld in zijn gedragen door ze te
vertellen. Het boek Handelingen en de brieven in het Nieuwe Testament hebben
dat getuigenis vastgelegd en de woorden opgeschreven. Met daarbij het
getuigenis van de apostelen zelf, hoe het kennen van Jezus hun eigen leven
heeft veranderd.
…en daad
Toch is dat niet het
enige. Juist diezelfde woorden in de Bijbel getuigen namelijk ook van een
verandering in daden. Wie geluisterd en gekeken heeft naar Jezus, zal ook van
Hem getuigen metterdaad. Niet alleen ons spreken richt zich op het spreken van
Jezus; ook ons handelen richt zich op Hem.
Jezus zelf brengt dit
onder woorden in de Bergrede. ‘Niet ieder die tegen Mij zegt: Here, Here, zal
binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader
die in de hemelen is (Matth.7:21).’ Als het slechts bij woorden blijft, schiet
het tekort. Het gaat ook om de daden. Een goede boom brengt immers goede
vruchten voort en aan de vruchten herkent men de boom. In het Hebreeuws is het
dan ook één en hetzelfde woord: dabar betekent zowel woord als daad.
In Handelingen 6 wordt
duidelijk hoe dat in de eerste gemeente is gegaan. Er worden diakenen verkozen
en benoemd. De reden is dat er een tekort aan ‘daad’ wordt geconstateerd. Bij
het dagelijks dienstbetoon worden de weduwen van Griekssprekenden over het hoofd
gezien. En zo moet het niet zijn. Jezus heeft immers zijn volk Israël erbij
bepaald, dat ook de zorg voor weduwen naar Gods wet moet worden uitgevoerd.
Een ander voorbeeld is
te vinden in de brieven van het Nieuwe Testament. Enerzijds klinkt daarin de
toezegging van de genade in Christus en de oproep tot geloof. In de brief aan
de Efeziërs gebeurt dit met name in de eerste drie hoofdstukken. In allerlei
toonaarden weerklinkt daar wat Paulus hen heeft gepredikt. Het woord staat
voorop. De hoofdstukken 4-6 zijn dan veel meer vermanend. Daarin worden de
Efeziërs aangesproken op hun gedrag en hun daden.
Dit wordt ook wel
weergegeven als het verschil tussen de indicatief van het geloof (dat is dat
wat stellend gezegd wordt) en de imperatief van het geloof (dat is waartoe men
wordt opgeroepen). Een onderscheid dat ook kan helpen bij een vergelijkend
lezen van de brief aan de Galaten en de brief van Jakobus. Paulus schrijft over
rechtvaardiging door het geloof in Christus en niet uit de werken. In Jakobus 2
daarentegen lezen we dat geloof zonder de werken dood is.
Identiteit
In het bovenstaande
wordt duidelijk dat getuigen zowel met ‘woord’ als ‘daad’ in de Bijbel voor
komt. Ze zijn weliswaar te onderscheiden, maar horen wezenlijk bij elkaar. Het
ene kan niet zonder het andere.
Dat is zo, omdat het –
zoals ik hierboven al schreef – ten diepste gaat om nog iets anders. Namelijk
om wie je als christen bent.
Wie Jezus heeft leren
kennen en navolgen, wordt namelijk een ander mens. Je diepste identiteit is
niet langer het feit dat je Nederlander of van andere nationale afkomst bent.
Of dat je man of vrouw bent, randstedeling of plattelander, werkgever of
werknemer. Al die verschillende facetten bepalen wel een stukje van wie we
zijn. Maar voor een christen ligt zijn of haar diepste identiteit in Christus.
In 2 Kor. 5:17 schrijft Paulus daarover: ‘als iemand in Christus is, is hij een
nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.’ En
in Galaten 3:28 en 29 blijkt het niet meer van belang te zijn of je Jood of
Griek bent, slaaf of vrije, man of vrouw. Door de doop en de inlijving in het
lichaam van Christus ben je met Christus bekleed. Je wordt dus al meer zoals
Hij.
Proces
In dat laatste schuilt
echter een belangrijke nuance. Weliswaar is wie in Christus gelooft en gedoopt
is een nieuwe schepping geworden. Toch blijft er sprake van strijd tussen oude
en nieuwe mens. In Romeinen 7 verwoordt Paulus dit en zegt dan dat hij in
zichzelf een wetmatigheid ontdekt, waarbij hij het goede wil doen, maar het
kwade juist dan dicht bij hem is. Hij weet dat de wet goedheid betekent en
zegen en leven. Maar zijn vlees neigt telkens naar de zonde. In Kolossenzen
3:9-10 wordt dit benoemd met de termen van oud en nieuw. De oude mens is
uitgetrokken. Nu moet men zich ook bekleden met de nieuwe. Oftewel: al meer
moet metterdaad de nieuwe identiteit zichtbaar worden.
De catechismus spreekt
op grond van ondermeer deze Bijbelgegevens in zondag 33 over de bekering als
het afsterven van de oude mensen en het opstaan van de nieuwe mens. Daarbij is
er sprake van een proces: steeds meer afsterven en steeds meer opstaan.
Een oneigenlijk onderscheid
Tegen de achtergrond
van deze gegevens blijkt dat het onderscheid tussen missionair (opgevat als
verkondiging met woorden) en diaconaal (opgevat als verkondiging met daden)
best gemaakt mag worden. Maar wezenlijker dan het onderscheid is de onderlinge
eenheid. Het gemakkelijkst wordt dat zichtbaar, wanneer er een isgelijkteken
tussen beiden wordt geplaatst. Missionaat is
diaconaat. En diaconaat is missionaat.
Het gaat immers om het present stellen van Christus zelf, door onze
aanwezigheid tegenover hen die Hem nog niet kennen.
Concreet: wanneer
christenen in een aanloophuis een kopje koffie schenken en een niet meer dan
belangstellend gesprek aangaan, wordt op dat moment Christus present gesteld.
Niet minder dan wanneer een cursusleider van een oriëntatiecursus of
Alphacursus aan zijn eerste avond begint en met vooral woorden het evangelie
uitdraagt. Ook dan wordt Christus present gesteld. Hij is in zijn getuigen Zelf
aanwezig, doordat die getuigen met Hem bekleed zijn en zijn Geest hen vervult.
Dat zijn grote
woorden. Toch is dat wat er gebeurt wanneer de kerk zich tot de wereld went.
Gevecht
Daarbij is het nooit
eenvoudig. Immers: in de getuigen zelf vindt nog steeds strijd plaats. Het
proces van sterven aan het oude en opstaan in het nieuwe is een levenslang
proces. Met als gevolg dat niet alleen het nieuwe maar ook het oude zichtbaar
zal zijn in het getuigenis zoals dat in de wereld klinkt. We komen uit een
tijd, dat de kerk vaak grote woorden had voor de wereld. Waarschuwende en
vermanende woorden. Woorden die de indruk wekten alsof de kerk precies wist hoe
het zat en zou moeten. Maar was het leven van de kerk zelf en haar leden wel in
overeenstemming met haar boodschap?
Het lijkt erop dat
vandaag vooral de taal van de daden een toegankelijker getuigenis geeft. Nooit
zal dat los kunnen staan van het getuigen met woorden. Wel lijkt dat de gestalte
te zijn, waarin Christus’ heerlijkheid het beste zichtbaar gemaakt kan worden
in deze wereld. Te hopen is dat daarmee het oude beeld van een christendom
waarin leer en leven ver uiteen lopen wordt gecorrigeerd. Maar vooral is te
hopen dat langs de weg van daden van barmhartigheid, hulpbetoon en ontferming Christus’
heil ingedragen wordt in een zich verhardende en individualiserende
maatschappij. Tot verwondering over en verheerlijking van Christus zelf!
Eerder verschenen in De Wekker 19 februari 2016