woensdag 7 juli 2021

Ze komen weer... - over het huisbezoek

Eén keer per jaar is het weer zover: er wordt een afspraak gemaakt voor het huisbezoek. Doorgaans twee ouderlingen of één ouderling en één diaken komen bij u op bezoek. Ze brengen dat bezoek namens de kerkenraad, als ambtsdragers. Zo zijn we het gewend, zo gebeurt het al jaren. Maar waar komt die gewoonte vandaan? Waarom doen we het eigenlijk op deze manier? En wat maakt een huisbezoek tot een goed huisbezoek? 

Christus komt op bezoek

Het jaarlijks huisbezoek functioneert in gemeentes van gereformeerde snit als de ruggengraat van het pastoraat. Het is het instrument waarmee de ambtsdragers uitvoering geven aan de taak die zij op zich hebben genomen. Bij de bevestiging van ouderlingen en diakenen wordt het formulier voor de bevestiging gelezen. Daarin staan hun verantwoordelijkheden en taken beschreven. Met name de ouderlingen hebben de taak om opzicht te hebben over de gemeente. Zij hebben dat te doen in volledige afhankelijkheid van en gehoorzaamheid aan de Opperherder Jezus Christus. Christus waakt als de goede Herder over Zijn kudde. Dat is een geloofsuitspraak. Maar het wordt ook concreet! Als een ouderling u opbelt voor het maken van een afspraak voor het jaarlijkse huisbezoek, doet hij dat niet zozeer uit eigen beweging. Ook is het niet alleen de afspraak die we als kerkenraad naleven. Het is in opdracht van Christus zelf dat hij dit doet. Tijdens het huisbezoek komt Christus zelf op bezoek, al weet elke ambtsdrager dat hij in zichzelf een feilbaar en zondig mens is. 

Bijbelse achtergronden

Zoals voor wel meer kerkelijke gebruiken geldt, komen we nergens in de Bijbel een opdracht tegen voor het jaarlijks afleggen van huisbezoeken. Toch past het instrument van het huisbezoek heel goed bij belangrijke Bijbelse noties. Zo lezen we het Nieuwe Testament dat het belangrijk is om in de gemeente naar elkaar om te zien. De notie dat Christus de Herder is die Zijn kudde (de gemeente) leidt komen we tegen op meerdere plaatsen. In 1 Timotheüs 3 en 4 en in Titus 1 lezen we over de taken die ouderlingen en diakenen ambtshalve hebben. De ambten van ouderling (oudste) en diaken komen we ook tegen in Handelingen. In Lukas 19 zien we Jezus het huis van Zacheüs binnengaan. ‘Heden moet Ik in uw huis verblijven.’ Dichterbij kun je in iemands leefwereld niet komen. Dan moet je diens huis zijn. Ons huis is de basis van waaruit we het leven leven. 

Als we al deze Bijbelse principes overzien, blijkt dat het huisbezoek daar heel goed op aansluit. Het is een goed instrument voor ambtsdragers om te kunnen doen wat zij namens Christus als verantwoordelijkheid hebben ontvangen. 

Calvijn

Degene die aan het begin van deze kerkelijke praktijk staat is de reformator Johannes Calvijn. Vanaf 1550 voert hij het jaarlijkse huisbezoek in in zijn gemeente Geneve. Hoe kwam hij daartoe?

In de Rooms-katholieke kerk werd het herderlijk opzicht uitgeoefend door middel van de biecht. Wie een geestelijke wilde spreken, schuld en zonde wilde belijden, kon daarvoor terecht tijdens de biechtmomenten. De biechtvader luisterde dan naar het verhaal van de biechteling. Vervolgens gaf hij hem een opdracht mee. Bidt zoveel keer het Onze Vader en geef een bedrag als offer aan de kerk en dan zullen je zonden vergeven zijn. 

De Reformatoren hebben scherpe kritiek geleverd op deze praktijk. Genade wordt niet verkregen door bemiddeling van de kerken en het doen van goede werken. Een zondaar wordt gerechtvaardigd uit genade door het geloof alleen. Daarom werd de biecht afgeschaft. Daarmee werd echter ook het middel afgeschaft, om te spreken over zonde en genade. Dat dat gesprek moet plaatsvinden, daarvan was Calvijn overtuigd. Dat leidde er toe dat hij het jaarlijks huisbezoek instelde. 

Onderwijs

Daarbij had het huisbezoek voor Calvijn ook een ‘catechetische’ betekenis. Het bood gelegenheid om de kerkleden te onderwijzen, met name ook met het oog op de viering van het Avondmaal. Bij het Avondmaal gaat het immers bij uitstek om zonde en genade. 

Ook de levenswandel van de gelovigen was daarbij onderwerp van gesprek. Aan de vrucht herken je de boom. Wie niet door Gods Geest opnieuw geboren wordt, vertoont ook geen tekenen van bekering en oprechte toewijding aan de Heere. 

Zo werd het huisbezoek ook het instrument voor het kerkelijk opzicht en de tucht. Om Avondmaal te vieren moet je recht voor God staan. Niet op grond van eigen werken en inspanningen, maar op grond van Christus’ genade en overgave en geloof in Zijn volbrachte werk. 

Historische ontwikkelingen

De Synode van Dordrecht (1618-1619), waar we de Dordtse Leerregels aan te danken hebben, sprak zich ook uit over de praktijk van het huisbezoek. Zij benadrukte de koppeling met het Avondmaal, die Calvijn al had gemaakt. 

In de 19e eeuw leidde dat er toe, dat in sommige gemeenten de predikant samen met een ouderling in de week van voorbereiding op het Avondmaal de hele gemeente rondging. Uiteraard konden deze huisbezoeken niet erg lang duren: vaak maar vijf minuten. De jas ging niet uit. Er werd kort gevraagd of de persoon in kwestie Avondmaal kon vieren. Zo ja, op welke gronden? Zo niet, waarom niet? Daar werd vervolgens nog kort wat over gezegd en dan vertrokken de ambtsdragers weer naar het volgende adres. 

In de 20e eeuw groeiden de ambtelijke huisbezoeken uit tot bredere, pastorale gesprekken. Waar in de 19e eeuw een al te eenzijdige focus op het Avondmaal heerste, daar kwam er nu meer aandacht voor het gehele leven van de kerkganger. 

Later in de 20e en 21e eeuw wordt het ambtelijk karakter van het huisbezoek breder opgevat. Ook gemeenteleden (geen ambtsdragers) worden ingeschakeld om jongeren of ouderen te bezoeken. In sommige gevallen vervaagt dan het ambtelijke van het bezoek. Al snel kan een dergelijk bezoek meer als koffievisite ervaren worden, dan als een bezoek dat namens de Opperherder Christus wordt gebracht. In andere gevallen blijven dergelijke bezoeken goed ingebed in een ambtelijke structuur. 

Trend

Vandaag de dag wordt een trend zichtbaar, waarbij er geen jaarlijks huisbezoek meer plaatsvindt. Het pastorale werk komt dan in handen van bijvoorbeeld een wijkteam, maar is niet meer ambtelijk ingebed. 


Hoe moeten we deze trend waarderen? De praktijk leert dat nogal eens het pastorale opzicht verwatert en de tucht niet meer wordt uitgeoefend. Voldoen ambtsdragers dan nog wel aan hun taak om de kudde van God te hoeden? Daarbij is het ook de vraag wat aan deze trend ten grondslag ligt. Het is mijn indruk dat daar zowel praktische als inhoudelijke zaken in mee spelen. Praktische zaken als de belasting in tijd die het jaarlijks huisbezoek meebrengt voor ambtsdragers. Kerkenraden zijn ook (te) klein geworden door een gebrek aan kandidaat ambtsdragers in de gemeente. Ook lijkt in kerkenraden soms het besef vervlogen te zijn wat het belang van een goed huisbezoek is en hoe je zo’n bezoek op een goede manier vorm geeft. 

Onze situatie

Mede daarom bezinnen we ons ook als kerkenraad op dit onderwerp. We zijn gezegend met voldoende broeders die de last van het ambt willen dragen. Die last valt echter lichter en wordt dragelijker, wanneer je beslagen ten ijs komt en voldoende vaardigheden in je bezit hebt gekregen om een huisbezoek een goed huisbezoek te doen zijn. Toerusting is dan onmisbaar. Toerusting op de uitgangspunten, maar ook op de praktijk van het huisbezoek. Daarbij mogen ze dit ambtswerk doen in de wetenschap dat de Heere hen gezonden heeft én bekwaam maakt om dit mooie en soms ook moeilijke werk in Zijn gemeente te verrichten. 

In een volgend artikel hoop ik in te gaan op doel en praktijk van het huisbezoek. 

ds. F.W. van der Rhee


Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Pniëlcontact, kerkblad van de Chr. Geref. Kerk Veenendaal - Pniël (febr. 2021)